U hebt ons bepaald niet naar een land gebracht dat overvloeit van melk en honing, en ons ook geen akkers en wijngaarden gegeven. Denkt u dat u mannen als wij een rad voor ogen kunt draaien? We komen niet.’ Toen werd Mozes woedend. ‘Schenk geen aandacht aan hun offer,’ zei hij tegen de HEER. ‘Niemand van hen heb ik ook maar een ezel afgenomen, niemand van hen heb ik kwaad gedaan.’
Tegen Korach zei Mozes:
‘Morgen moeten u en al uw aanhangers voor de HEER verschijnen – u en zij, en Aäron. Iedereen moet dan een vuurbak nemen en er reukwerk in leggen, en alle tweehonderdvijftig vuurbakken moeten in de nabijheid van de HEER worden gebracht, ook die van uzelf en Aäron.’ Iedereen nam een vuurbak, deed er gloeiende kolen in, legde daar reukwerk op en stelde zich bij de ingang van de ontmoetingstent op, net als Mozes en Aäron. Toen Korach al zijn aanhangers bij de ingang van de ontmoetingstent had verzameld en zij daar bij Mozes en Aäron stonden, verscheen de majesteit van de HEER aan het hele volk.
De HEER zei tegen Mozes en Aäron:
‘Zonder je van deze menigte af, dan zal Ik die in een oogwenk vernietigen.’ Hierop wierpen ze zich ter aarde en zeiden:
‘God, U die al wat leeft de levensadem schenkt, als één mens zondigt, laat U Uw toorn dan op het hele volk neerkomen?’ De HEER antwoordde Mozes:
‘Draag allen op om bij de tenten van Korach, Datan en Abiram weg te gaan.’ Gevolgd door de oudsten van Israël ging Mozes naar Datan en Abiram. ‘Ga bij de tenten van die goddeloze mannen vandaan,’ zei hij tegen het volk, ‘en raak niets aan dat van hen is, anders komt u om vanwege hun zonden.’