De Leviet Korach, de zoon van Jishar, de zoon van Kehat, en de Rubenieten Datan en Abiram, de zonen van Eliab, en On, de zoon van Pelet, kwamen tegen Mozes in opstand. Ze werden gesteund door tweehonderdvijftig leiders van de Israëlieten, achtenswaardige mannen, de aanzienlijkste van de gemeenschap. Ze stelden zich tegenover Mozes en Aäron op en zeiden tegen hen:
‘U matigt u te veel aan. Alle leden van de gemeenschap zijn heilig, en de HEER is in hun midden. Waarom voelt u zich dan boven de gemeenschap van de HEER verheven?’ Bij het horen van deze woorden wierp Mozes zich ter aarde. Daarna zei hij tegen Korach en zijn aanhang:
‘Morgen zal de HEER bekendmaken wie Hem toebehoort, wie heilig is en in Zijn nabijheid mag verkeren. Wie Hij zal uitkiezen, mag in Zijn nabijheid komen. Luister wat u moet doen, Korach, en u, zijn aanhangers, ook:
neem morgen allemaal een vuurbak, doe er gloeiende kolen in en leg daar reukwerk op voor de HEER. Degene die dan door de HEER wordt uitgekozen, die is heilig. U matigt u te veel aan, Levieten.’ Mozes zei verder tegen Korach:
‘Luister goed, Levieten. Is het u niet genoeg dat u door de God van Israël van de andere Israëlieten bent afgezonderd om in Zijn nabijheid te verkeren, om werkzaamheden bij de tabernakel van de HEER te verrichten en om de hele gemeenschap ten dienste te staan en die te vertegenwoordigen? Is het u niet genoeg dat Hij u en uw stamgenoten, de Levieten, in Zijn nabijheid heeft toegelaten? Eist u nu ook nog het priesterschap op? U en al die aanhangers van u spannen tegen de HEER zelf samen, want wie is Aäron dat u zich bij hem zou beklagen?’
Mozes liet Datan en Abiram roepen, de zonen van Eliab. Maar zij zeiden:
‘We komen niet. Is het niet genoeg dat u ons uit een land dat overvloeit van melk en honing hebt weggehaald om ons in de woestijn te laten sterven? Moet u zich ook nog als heer en meester over ons opwerpen?