De achtste dag kwam het hoofd van de Manassieten, Gamliël, de zoon van Pedasur. Zijn gave bestond uit een zilveren schotel die honderddertig sjekel woog, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een zilveren offerschaal van zeventig sjekel, beide gevuld met tarwebloem vermengd met olijfolie, bestemd voor een graanoffer; een gouden schaal van tien sjekel, gevuld met reukwerk; een jonge stier, een volwassen ram en een eenjarige ram als brandoffer; een bok als reinigingsoffer, en twee runderen, vijf volwassen rammen, vijf bokken en vijf eenjarige rammen als vredeoffer. Dat was het geschenk van Gamliël, de zoon van Pedasur.
De negende dag kwam het hoofd van de Benjaminieten, Abidan, de zoon van Gidoni. Zijn gave bestond uit een zilveren schotel die honderddertig sjekel woog, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een zilveren offerschaal van zeventig sjekel, beide gevuld met tarwebloem vermengd met olijfolie, bestemd voor een graanoffer; een gouden schaal van tien sjekel, gevuld met reukwerk; een jonge stier, een volwassen ram en een eenjarige ram als brandoffer; een bok als reinigingsoffer, en twee runderen, vijf volwassen rammen, vijf bokken en vijf eenjarige rammen als vredeoffer. Dat was het geschenk van Abidan, de zoon van Gidoni.
De tiende dag kwam het hoofd van de Danieten, Achiëzer, de zoon van Ammisaddai. Zijn gave bestond uit een zilveren schotel die honderddertig sjekel woog, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een zilveren offerschaal van zeventig sjekel, beide gevuld met tarwebloem vermengd met olijfolie, bestemd voor een graanoffer; een gouden schaal van tien sjekel, gevuld met reukwerk; een jonge stier, een volwassen ram en een eenjarige ram als brandoffer; een bok als reinigingsoffer, en twee runderen, vijf volwassen rammen, vijf bokken en vijf eenjarige rammen als vredeoffer. Dat was het geschenk van Achiëzer, de zoon van Ammisaddai.