Op de twintigste dag van de tweede maand in het tweede jaar verhief de wolk zich van de tabernakel met de verbondstekst en trokken de Israëlieten in de voorgeschreven volgorde weg uit de Sinaiwoestijn. De wolk bleef rusten in de woestijn van Paran. Dit was de eerste maal dat ze opbraken zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. Het eerst braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Judeeërs gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab, aanvoerder van het leger van de stam Issachar was Netanel, de zoon van Suar, aanvoerder van het leger van de stam Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon. Daarna werd de tabernakel afgebroken en braken de Gersonieten en de Merarieten op, die hem vervoerden. Vervolgens braken de afdelingen op die bij het vaandel van Ruben gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür, aanvoerder van het leger van de stam Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai, aanvoerder van het leger van de stam Gad was Eljasaf, de zoon van Deüel. Na hen braken de Kehatieten op, die de heilige voorwerpen droegen; voordat zij aankwamen, was de tabernakel al weer opgebouwd. Daarna braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Efraïmieten gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud, aanvoerder van het leger van de stam Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur, aanvoerder van het leger van de stam Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni. Ten slotte braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Danieten gelegerd waren; zij vormden de achterhoede. Aanvoerder van het leger van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai, aanvoerder van het leger van de stam Aser was Pagiël, de zoon van Ochran, aanvoerder van het leger van de stam Naftali was Achira, de zoon van Enan. Dit was de volgorde waarin de legerafdelingen van de Israëlieten opbraken, en in die volgorde trokken ze ook verder.