Wanneer de periode van het nazireeërschap voorbij is, gelden de volgende voorschriften:
De nazireeër moet naar de ingang van de ontmoetingstent gebracht worden, en daar moet hij de HEER een offergave aanbieden:
een eenjarige ram zonder enig gebrek als brandoffer, een eenjarige ooi zonder enig gebrek als reinigingsoffer en een volwassen ram zonder enig gebrek als vredeoffer, verder een mand met ongedesemd tarwebrood, dikke broden, met olijfolie bereid, en dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken, en de bijbehorende graan- en wijnoffers. De priester biedt dit aan de HEER aan en draagt het reinigingsoffer en het brandoffer voor de nazireeër op. De volwassen ram bereidt hij als vredeoffer ter ere van de HEER en hij biedt daarbij de mand met ongedesemd brood en het bijbehorende graanoffer en wijnoffer aan. De nazireeër scheert voor de ingang van de ontmoetingstent zijn hoofdhaar af, het teken van zijn nazireeërschap, en gooit dat in het vuur onder het vredeoffer. Nadat de nazireeër zijn haar afgeschoren heeft, neemt de priester een gekookt schouderstuk van de ram en een dik en een dun ongedesemd brood uit de mand, en legt dit alles op de handpalmen van de nazireeër. De priester biedt het de HEER als offergave aan. Het is heilig en bestemd voor de priester, evenals het borststuk en de rechterachterbout. Daarna mag de nazireeër weer wijn drinken.
Dit zijn de voorschriften voor de nazireeër, die op grond van zijn wijding de HEER een offergave verschuldigd is. Volgens de voorschriften met betrekking tot het nazireeërschap moet hij de belofte die hij gedaan heeft nauwkeurig nakomen. Als hij het zich veroorloven kan, mag hij nog meer geven.”’