Wanneer iemand iets uit zijn bezit onvoorwaardelijk aan de HEER heeft gewijd, of het nu slaven, vee of grond betreft, rust er een ban op. Het kan dan niet worden verpand en de gelofte kan niet worden afgekocht. Alles wat onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, is allerheiligst. Wanneer een mens eenmaal onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, kan hij niet worden vrijgekocht; hij moet ter dood gebracht worden.
Van de opbrengst van het land, zowel de gewassen op de akkers als de vruchten aan de bomen, is een tiende als heilige gave voor de HEER bestemd. Wanneer iemand een deel van zijn tiende wil afkopen, wordt de afkoopsom met een vijfde vermeerderd. Van runderen, geiten en schapen moet elk tiende dier dat bij de telling de herdersstaf passeert als heilige gave voor de HEER apart gehouden worden. Daarbij mag niet naar kwaliteit gekeken worden en mogen geen dieren worden omgewisseld. Als iemand toch een dier voor een ander omruilt, zijn ze beide heilig:
beide vallen ze toe aan de HEER. Deze dieren kunnen ook niet worden vrijgekocht.”’
Tot zover de geboden die de HEER op de Sinai bij monde van Mozes aan de Israëlieten heeft opgelegd.