Wanneer een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont bloed eet, zal Ik Mij tegen hem keren en hem uit de gemeenschap stoten. Want het bloed is de levenskracht van een levend wezen. Ik heb het jullie gegeven om er op het altaar de verzoeningsrite mee te voltrekken, want bloed kan, als levenskracht, verzoening bewerken. Daarom heb Ik tegen de Israëlieten gezegd:
‘Niemand van jullie mag bloed eten, ook de vreemdelingen die bij jullie wonen niet.’ En als een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont wilde dieren of vogels jaagt die gegeten mogen worden, moet hij het bloed laten weglopen en het met droge aarde bedekken, want het bloed is de levenskracht van elk levend wezen. Daarom heb Ik tegen de Israëlieten gezegd:
‘Vlees met bloed erin mag je niet eten, want het bloed is de levenskracht van elk levend wezen, en ieder die ervan eet zal worden uitgestoten.’
Elke geboren Israëliet en elke vreemdeling die een dier eet dat een natuurlijke dood gestorven is of is doodgebeten, moet zijn kleren en zichzelf met water wassen en blijft tot de avond onrein; daarna is hij weer rein. Wie nalaat zijn kleren en zijn lichaam te wassen, moet de gevolgen van zijn zonde dragen.”’