Mozes zei tegen de Israëlieten:
‘De HEER draagt u op Hem geschenken te geven. Laat iedereen die daartoe bereid is iets aan de HEER afstaan:
goud, zilver of koper, blauwpurperen, roodpurperen of karmozijnrode wol, fijn linnen garen of geitenhaar, rood geverfde ramsvellen, vellen van zeekoeien, acaciahout, lampolie, geurige specerijen voor de zalfolie en voor de reukoffers, onyxstenen voor de priesterschort of edelstenen voor de borsttas. Alle vaklieden moeten zich melden, om alles te maken waartoe de HEER opdracht heeft gegeven:
de tabernakel met het bijbehorende dekkleed en alle haken, planken, dwarsbalken, palen en voetstukken, de ark met de draagbomen, de verzoeningsplaat en het voorhangsel, de tafel met de draagbomen, alle bijbehorende voorwerpen en het toonbrood, de lampenstandaard met de bijbehorende voorwerpen, de lampen en de olie, het reukofferaltaar met de draagbomen, de zalfolie, het geurige reukwerk en het gordijn dat de ingang van de tabernakel afschermt, het brandofferaltaar met het bronzen hekwerk, de draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasbekken met het onderstel, de doeken voor de omheining, de palen, de voetstukken en het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte, de pinnen en touwen van de tabernakel en die van de omheining, en de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen moeten dragen wanneer zij als priester dienst doen.’
Hierop gingen de Israëlieten uiteen, en ieder die daartoe van harte bereid was, kwam bij Mozes terug met een geschenk voor de HEER als bijdrage voor de vervaardiging van de ontmoetingstent, de inrichting daarvan of de heilige kleding. Alle mannen en vrouwen die bereid waren de HEER iets van goud af te staan, kwamen sierspelden, neusringen, vingerringen, halssieraden en allerlei andere gouden voorwerpen brengen. Iedereen die in het bezit was van blauwpurperen, roodpurperen of karmozijnrode wol, fijn linnen garen, geitenhaar, rood geverfde ramsvellen of zeekoevellen bracht dat ook.