De HEER zei tegen Mozes:
‘Neem de fijnste specerijen:
vijfhonderd sjekel dikvloeibare mirre, half zoveel geurige kaneel – tweehonderdvijftig sjekel dus -, tweehonderdvijftig sjekel geurige kalmoes en vijfhonderd sjekel kassia, alles volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een hin olijfolie, en bereid hieruit heilige zalfolie, een geurig mengsel zoals een reukwerker dat maakt. Met deze heilige zalfolie moet je de ontmoetingstent zalven, de ark met de verbondstekst, de tafel en de lampenstandaard met alle bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar, het brandofferaltaar met het gerei, en het wasbekken en het onderstel ervan. Hierdoor wijd je deze voorwerpen en worden ze allerheiligst; alles wat ermee in aanraking komt wordt zelf ook heilig. Zalf ook Aäron en zijn zonen; zo heilig je hen om Mij als priester te kunnen dienen. Tegen de Israëlieten moet je zeggen:
“Dit is heilige zalfolie, hij is alleen voor de HEER bestemd, in alle komende generaties. Hij mag over niemands lichaam uitgegoten worden en u mag niets op dezelfde manier bereiden:
deze olie is heilig en mag door u niet ontheiligd worden. Wie eenzelfde mengsel bereidt of er iets van gebruikt voor een onbevoegde, moet uit de gemeenschap gestoten worden.”’