De schrik voor Mij stuur Ik voor jullie uit, Ik zal paniek zaaien onder elk volk waarmee jullie in aanraking komen, zodat al je vijanden op de vlucht slaan. Ook stuur Ik een zwerm horzels voor jullie uit, die de Chiwwieten, de Kanaänieten en Hethieten zullen verjagen. Maar Ik verdrijf hen niet allemaal in één jaar, anders zou het land verwilderen en zouden er te veel wilde dieren komen; Ik zal het geleidelijk doen, totdat jullie met zo velen zijn dat je hun land in bezit kunt nemen. Ik zal jullie een gebied geven dat zich uitstrekt van de Rode Zee tot aan de zee waaraan de Filistijnen wonen, en van de woestijn tot aan de Eufraat. De bewoners van dat hele gebied geef Ik in jullie macht, en jullie zullen hen verdrijven. Sluit geen verbond met hen of met hun goden. Zij mogen niet in jullie land blijven, anders zouden ze jullie ertoe verleiden hun goden te vereren en tegen Mij te zondigen. Dat zou jullie ondergang zijn.’