Wanneer een stier een man of vrouw zodanig stoot dat deze sterft, moet die stier gestenigd worden en mag het vlees ervan niet gegeten worden. De eigenaar gaat echter vrijuit. Maar als die stier een man of vrouw doodt terwijl hij voor die tijd al stotig was, en de eigenaar was gewaarschuwd maar had hem niet vastgezet, dan moet niet alleen de stier gestenigd worden maar moet ook de eigenaar ter dood gebracht worden. Legt men hem een afkoopsom op, dan moet hij als losprijs voor zijn leven de volle som die hem wordt opgelegd betalen. Deze regels gelden ook als de stier een jongen of meisje stoot. Als hij een slaaf of slavin stoot, moet aan zijn of haar meester dertig sjekel zilver worden betaald en moet de stier gestenigd worden.
Wanneer iemand een put graaft of openlegt en hem daarna niet afdekt, en er valt een rund of een ezel in, moet de eigenaar van de put de schade vergoeden:
hij betaalt de eigenaar van het dier een bepaald bedrag en mag het dode dier houden.
Wanneer iemands stier de stier van een ander zodanig stoot dat die sterft, moet de levende stier verkocht worden en de opbrengst ervan gedeeld. Ook het dode dier moet verdeeld worden. Maar als bekend was dat de stier voor die tijd al stotig was en de eigenaar had hem niet vastgezet, dan moet hij de dode stier met een levende vergoeden; het dode dier mag hij houden.
Wanneer iemand een rund steelt of een schaap of geit en hij slacht of verkoopt het dier, dan moet hij het vergoeden:
een rund met vijf runderen, en een schaap of geit met vier schapen of geiten.