Profetie. Het woord van de HEER heeft Chadrach bereikt, en het rust op Damascus. Naar de HEER immers zal de hele mensheid zich richten, net als de stammen van Israël. Ook op het aangrenzende Hamat rust het woord van de HEER, en op Tyrus en Sidon, ondanks al hun vernuft. Tyrus bouwde voor zichzelf een bolwerk, het hoopte zilver op als stof en goud als slijk in de straten, maar de Heer zal de stad in bezit nemen, haar rijkdom in zee storten, en de stad zelf gaat in vlammen op. Wanneer Askelon dat ziet, zal het schrikken, en Gaza zal beven van angst. Zo ook Ekron, dat zijn hoop in rook ziet opgaan. Uit Gaza verdwijnt de koning, Askelon raakt ontvolkt, en in Asdod woont nog slechts een onzuiver volk. Zo zal Ik de hoogmoed van de Filistijnen breken. Vlees waar nog bloed in zit zal Ik hun uit de mond rukken, en ook het andere voedsel dat Ik verafschuw. Maar een deel van hen zal gespaard worden, en ook zij zullen toebehoren aan onze God. Ze zullen in Juda worden opgenomen, en Ekron zal met ons verbonden zijn zoals de Jebusieten. Ik zal de wacht betrekken en Mijn land beschermen tegen doortrekkende legers. Geen tiran zal het nog binnenvallen, want nu waak Ik er met eigen ogen over.
Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt Hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin.