De man die tussen de mirtestruiken stond zei:
‘Dit zijn de ruiters die de HEER heeft gestuurd om de aarde te doorkruisen.’ De ruiters zeiden tegen de engel van de HEER, die tussen de mirtestruiken stond:
‘Wij hebben de hele aarde doorkruist. Overal is het vredig en stil.’ Toen riep de engel van de HEER uit:
‘HEER van de hemelse machten, hoe lang zal het nog duren voor U erbarmen toont met Jeruzalem en de steden van Juda, waarop U nu al zeventig jaar verbolgen bent?’ Daarop antwoordde de HEER de engel die met mij sprak met troostende en bemoedigende woorden, en de engel droeg mij op te verkondigen:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Brandend van liefde neem Ik het op voor Jeruzalem en Sion, en ziedend van woede ben Ik op de zelfgenoegzame volken. Ik had Mijn toorn immers al weer laten varen, maar zij hebben Mijn volk steeds harder aangepakt. Daarom – zegt de HEER – keer Ik vol erbarmen terug naar Jeruzalem. Mijn huis zal er worden herbouwd – spreekt de HEER van de hemelse machten – en met het meetlint in de hand zal een begin worden gemaakt met de wederopbouw van de stad.’ Verder moest ik verkondigen:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Opnieuw zullen Mijn steden overvloeien van voorspoed, opnieuw zal de HEER Sion troosten, opnieuw zal Hij Jeruzalem uitverkiezen.’