In de achtste maand van het tweede regeringsjaar van Darius richtte de HEER zich tot de profeet Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo:

‘De toorn van de HEER heeft jullie voorouders getroffen. Zeg nu tegen het volk:

“Dit zegt de HEER van de hemelse machten:

Keer terug naar Mij, dan zal Ik naar jullie terugkeren – zegt de HEER van de hemelse machten. Wees niet als jullie voorouders. Toen de vroegere profeten hen in Mijn naam opriepen om terug te keren van hun dwaalwegen en te breken met hun kwalijke praktijken, luisterden ze niet en gaven ze aan Mijn woorden geen gehoor – spreekt de HEER. Waar zijn ze nu, jullie voorouders? En de profeten, leven zij eeuwig voort? Toch hebben Mijn woorden en de wetten die Ik Mijn dienaren de profeten had opgedragen te verkondigen, jullie voorouders getroffen.”’ Toen kwam het volk tot inkeer en erkende:

‘De HEER van de hemelse machten heeft vanwege onze handel en wandel met ons gedaan wat Hij zich had voorgenomen.’

Visioenen.

Op de vierentwintigste dag van de elfde maand, de maand sebat, in het tweede regeringsjaar van Darius, richtte de HEER zich tot de profeet Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo. Dit is zijn relaas.

Vannacht had ik een visioen. Ik zag een man op een voskleurig paard. Hij stond tussen de mirtestruiken aan de oever van het diepe water, en iets verderop stonden nog meer paarden:

roodvossen, goudvossen en schimmels. ‘Wat betekent dat, mijn heer?’ vroeg ik, en de engel die met mij sprak antwoordde:

‘Ik zal je laten zien wat dit betekent.’

Loading

0Shares