Je vestingsteden zijn als bomen vol rijpe vijgen:
worden ze geschud, dan vallen ze de eter in de mond. Je leger is een stel vrouwen, de poorten van je land staan wijd open voor je vijanden, vuur heeft je sluitbalken verteerd. Put maar water voor het beleg, versterk je vestingsteden! Treed de klei en stamp de leem, pak de steenvorm! Toch zal het vuur je verteren, het zwaard je verdelgen. Het zal je opvreten als een zwerm sprinkhanen, ook al ben je net zo talrijk en plant je je voort als de bidsprinkhaan. Bij jou zijn er meer handelaars dan sterren aan de hemel – ze ontpoppen zich als sprinkhanen, en vliegen weg. Je leiders zijn als bidsprinkhanen, je ambtenaren als een zwerm vliegen. Op een koude dag zitten ze op de muren, maar zodra de zon schijnt vliegen ze weg, niemand weet waarheen. Waar zijn ze? Je herders slapen, koning van Assyrië, je leiders zitten stil, je volk is verstrooid over de bergen en niemand brengt het bijeen. Er is geen verzachting voor je wond, je letsel is niet te genezen. Wie hoort wat er met jou gebeurt, klapt in zijn handen, want wie heeft niet voortdurend geleden onder jouw wreedheid?