Maar ook sommige van de verlichten komen ten val; mogen zij worden gelouterd, gereinigd en gezuiverd tot aan de eindtijd, want de vastgestelde tijd is nog niet aangebroken.
De koning doet wat hij wil. Hij wordt hoogmoedig en stelt zich boven iedere god, en tegen de God der goden spreekt hij lasterlijke woorden. Toch zal hij in voorspoed leven totdat de toorn is uitgewoed, want wat besloten is moet worden uitgevoerd. Ook op de goden van zijn voorouders slaat hij geen acht, noch op de bij vrouwen geliefde god, noch op enige andere god, want hij stelt zich boven alle goden. In plaats daarvan vereert hij de god van de vestingen; met goud, zilver, edelstenen en andere kostbaarheden vereert hij een god die zijn voorouders nooit gekend hebben. Versterkte vestingen valt hij aan met hulp van die vreemde god. Allen die hem erkennen, overlaadt hij met eerbewijzen en maakt hij heerser over velen; als beloning geeft hij hun grond.
In de eindtijd zal de koning van het Zuiden met hem in botsing komen en de koning van het Noorden zal hem bestormen met wagens en ruiters en talloze schepen. Hij zal landen binnenvallen en er als een vloedgolf doorheen razen. Ook het Sieraadland valt hij binnen. Velen worden onderworpen, alleen de volgende volken zullen aan hem ontkomen:
Edom, Moab en het belangrijkste deel van de Ammonieten. Hij wordt heer en meester over vele landen, ook Egypte ontkomt niet aan hem. Hij eigent zich de goud- en zilverschatten en de andere kostbaarheden van Egypte toe. Libiërs en Nubiërs maken deel uit van zijn gevolg. Maar geruchten uit het oosten en het noorden zullen hem opschrikken, en hij zal in grote woede uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Hij zal zijn koninklijke tenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad, maar dan vindt hij zijn einde zonder dat iemand hem helpt.