Ik ben gekomen om je inzicht te geven in wat er aan het einde van de tijd met je volk zal gebeuren; want dit is opnieuw een visioen dat over de toekomst gaat.’
Terwijl hij zo tegen me sprak, hield ik mijn ogen op de grond gericht en was verstomd. Toen raakte de menselijke gedaante mijn lippen aan. Ik opende mijn mond en begon te spreken. Ik zei tegen degene die voor me stond:
‘Mijn heer, door het visioen verkrampt mijn lichaam, mijn kracht verlaat me. Hoe kan ik, uw dienaar, met u spreken? Ik heb helemaal geen kracht meer, er rest mij geen levensadem.’ Toen raakte hij, die eruitzag als een mens, mij nogmaals aan en schonk me kracht. Hij zei:
‘Wees niet bang, geliefde man, vrede zij met je, wees sterk, wees sterk!’ En doordat hij tegen me sprak, werd ik gesterkt, en ik zei:
‘Mijn heer, spreek, u hebt mij gesterkt.’ Toen zei hij:
‘Weet je waarom ik naar je toe gekomen ben? Ik moet spoedig terugkeren om tegen de vorst van Perzië te strijden, en zodra ik hem overwonnen heb, wacht mij de vorst van Griekenland. Maar eerst zal ik je zeggen wat er in het geschrift van de waarheid geschreven staat. Niemand steunt mij in mijn strijd tegen deze vorsten, behalve je vorst Michaël.