Dit is de droom die ik, koning Nebukadnessar, heb gehad. En u, Beltesassar, moet hem voor mij duiden, want geen van de wijzen uit mijn koninkrijk heeft hem kunnen uitleggen. U kunt het, omdat de geest van de heilige goden in u woont.’ Daniël, die ook Beltesassar wordt genoemd, stond een ogenblik verbijsterd, in verwarring gebracht door zijn gedachten. De koning sprak hem toe:
‘Beltesassar, laten de droom en zijn betekenis u niet in verwarring brengen.’ Beltesassar antwoordde:
‘Mijn heer, moge de droom uw vijanden gelden en zijn betekenis uw tegenstanders. De boom die u hebt gezien, die groter en sterker werd, waarvan de kruin tot aan de hemel reikte en de kroon de hele aarde overspande, waarvan de bladeren prachtig waren en de vruchten overvloedig, die voedsel bood aan allen, waaronder de dieren van het veld beschutting zochten en die takken had waarin de vogels van de hemel nestelden – dat bent u, majesteit! U bent machtig en sterk geworden, uw grootheid is zo toegenomen dat ze tot aan de hemel reikt, en uw heerschappij omspant de hele aarde. De wachter of heilige engel die de koning uit de hemel heeft zien neerdalen en die uitriep:
“Vel de boom en vernietig hem, maar laat zijn stronk in de aarde staan, in het jonge groen van het veld, aan een ketting van ijzer en brons, laat hem vochtig worden van de dauw van de hemel en zijn lot delen met de dieren van het veld, totdat er zeven jaren voorbij zijn gegaan” – dat alles, majesteit, is het vonnis dat de hoogste God over mijn heer en koning heeft geveld. Het betekent dat u zult worden verstoten door de mensen en zult leven onder de dieren van het veld. U zult gras eten als de runderen en vochtig worden van de dauw van de hemel. Zeven jaren zullen zo voorbijgaan, totdat u erkent dat de hoogste God boven het koningschap van de mensen staat en dat Hij bepaalt aan wie Hij het verleent. Dat de stronk van de boom mocht blijven staan, betekent dat uw koningschap bestendig zal zijn vanaf het moment dat u de macht van de hemel erkent. Daarom, majesteit, laat mijn raad u welgevallig zijn:
doe uw zonden teniet door vrijgevig te zijn en maak uw onrechtvaardigheid goed door u te ontfermen over de armen – misschien dat uw welzijn dan mag voortduren.’