Tempelzangers:
148 afstammelingen van Asaf.
Poortwachters:
138 afstammelingen van Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Chatita en Sobai.
Tempelknechten:
afstammelingen van Sicha, Chasufa, Tabbaot,
Keros, Sia, Padon,
Lebana, Chagaba, Salmai,
Chanan, Giddel, Gachar,
Reaja, Resin, Nekoda,
Gazzam, Uzza, Paseach,
Besai, Meünim, Nefusim,
Bakbuk, Chakufa, Charchur,
Baslit, Mechida, Charsa,
Barkos, Sisera, Temach,
Nesiach en Chatifa.
Afstammelingen van de slaven van Salomo:
afstammelingen van Sotai, Soferet, Perida,
Jaäla, Darkon, Giddel,
Sefatja, Chattil, Pocheret-Hassebaïm en Amon,
in totaal 392 tempelknechten en afstammelingen van de slaven van Salomo.
Verder nog zij die kwamen uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addon en Immer, 642 afstammelingen van Delaja, Tobia en Nekoda. Zij konden echter niet aantonen dat de families waartoe zij behoorden Israëlitisch waren. Dat gold ook voor de priesterfamilies Chobaja, Hakkos en Barzillai (zij heetten zo sinds hun stamvader een van de dochters van de Gileadiet Barzillai tot vrouw genomen had). Zij zochten naar het schriftelijke bewijs dat ze in de geslachtsregisters waren ingeschreven, maar ze vonden het niet. Op grond daarvan werden ze onrein verklaard en van het priesterschap uitgesloten. De landvoogd liet hun weten dat ze niet van de allerheiligste offergaven mochten eten totdat er een priester was die met behulp van de orakelstenen uitspraak kon doen.
De hele gemeenschap telde in totaal 42.360 personen. Daarbij kwamen nog 7337 slaven en slavinnen, 245 zangers en zangeressen, 435 kamelen en 6720 ezels.
Een aantal familiehoofden stond een bijdrage af voor de tempeldienst, en de landvoogd gaf 1000 gouden drachmen, 50 offerschalen, 30 priestergewaden en 500 zilveren minen voor de tempelschat. Enkele familiehoofden brachten voor de tempeldienst 20.000 gouden drachmen en 2200 zilveren minen bijeen, en de overige teruggekeerde ballingen gaven 20.000 gouden drachmen, 2000 zilveren minen en 67 priestergewaden.
De priesters, de Levieten, de poortwachters, de tempelzangers, een deel van het volk, de tempelknechten en alle andere Israëlieten vestigden zich in hun steden.