Kenanja en zijn zonen, uit de familie van Jishar, werden benoemd als griffiers en rechters buiten Jeruzalem. Chasabja en zijn verwanten, zeventienhonderd aanzienlijke mannen uit de familie van Chebron, behartigden de staatszaken van Israël in het gebied ten westen van de Jordaan. Zij dienden zowel de belangen van de HEER als de belangen van de koning. Jeria, het hoofd van de familie van Chebron – toen de stamboom van zijn familie in het veertigste regeringsjaar van David werd onderzocht, bleek in Jazer in Gilead een aantal aanzienlijke personen te wonen – werd met zijn verwanten, zevenentwintighonderd aanzienlijke familiehoofden, door koning David belast met het toezicht op de godsdienstige en bestuurlijke zaken in de stamgebieden van Ruben, Gad en Oost-Manasse.