Hij beval de priester Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Achbor, de zoon van Micha, de hofschrijver Safan en zijn persoonlijke dienaar Asaja:
‘Ga ter wille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven.’
De priester Chilkia, Achikam, Achbor, Safan en Asaja gingen naar de profetes Chulda, de vrouw van Sallum. Sallum was de zoon van Tikwa, de zoon van Charchas; hij beheerde de priesterkleding. Chulda woonde in het nieuwe stadsdeel van Jeruzalem. Toen ze haar alles verteld hadden, zei Chulda tegen hen:
‘Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Zeg tegen degene die jullie naar Mij heeft toegestuurd:
“Dit zegt de HEER:
Ik zal onheil brengen over deze stad en haar bewoners, precies zoals beschreven staat in het boek dat de koning van Juda heeft gelezen. Dat doe Ik omdat zij zich van Mij hebben afgekeerd, offers hebben ontstoken voor andere goden en Mij hebben getergd met de beelden die ze gemaakt hebben. Mijn toorn tegen deze stad is hoog opgelaaid en zal niet meer doven.” En tegen de koning van Juda persoonlijk, die jullie heeft gestuurd om de HEER te raadplegen, moeten jullie zeggen:
“Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Jij hebt je hart opengesteld voor de woorden die je hebt gehoord. Je hebt je verootmoedigd toen je hoorde wat Ik over deze stad en haar inwoners heb gezegd, namelijk dat ze als vloek en schrikbeeld zou gelden. Je hebt je kleren gescheurd en voor Mij gehuild. Daarom heb ook Ik naar jou geluisterd – spreekt de HEER. Je zult in vrede sterven en bij je voorouders begraven worden. Jij zult niet met eigen ogen hoeven aan te zien hoe Ik onheil breng over deze stad.”’
Dit antwoord brachten ze aan de koning over.