Omstreeks dezelfde tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam naar hem toe en zei:
‘Dit zegt de HEER:
Maak je laatste wilsbeschikking op, want je sterft. Je zult niet meer beter worden.’ Hizkia draaide zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEER:
‘HEER, ik smeek U, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar Uw wil heb gericht en steeds heb gedaan wat goed is in Uw ogen.’ Daarbij stortte hij bittere tranen. Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja, die de binnenste hof nog niet verlaten had, en zei:
‘Ga weer naar binnen en zeg tegen Hizkia, de koning van Mijn volk:
“Dit zegt de HEER, de God van je voorvader David:
Ik heb je gebed gehoord en je tranen gezien. Welnu, Ik zal je genezen. Over drie dagen zul je in staat zijn naar Mijn tempel te gaan. Ik geef je nog vijftien jaar te leven, en Ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië. Omwille van Mijzelf en omwille van Mijn dienaar David zal Ik deze stad beschermen.”’ Jesaja beval de dienaren van de koning een plak gedroogde vijgen te nemen. Dat deden ze, en ze legden de vijgen op de ontstoken plek, waarop Hizkia nieuwe krachten kreeg. Hij vroeg aan Jesaja:
‘Krijg ik van de HEER ook een teken dat Hij me zal genezen en Ik over drie dagen naar de tempel zal kunnen gaan?’ ‘Ja,’ antwoordde Jesaja, ‘de HEER zal u een teken geven dat Hij Zijn belofte zal nakomen. Wat denkt u, zal de schaduw tien graden vooruitgaan of tien graden achteruit?’ ‘Tien graden vooruit zou niets bijzonders zijn,’ antwoordde Hizkia, ‘maar tien achteruit wel.’ Daarop riep de profeet Jesaja de HEER aan, en deze liet de schaduw op de zonnewijzer van Achaz tien graden achteruitgaan.