Hosea, de zoon van Ela, werd koning van Israël in het twaalfde regeringsjaar van koning Achaz van Juda. Negen jaar regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar ging daarin niet zo ver als zijn voorgangers.
Koning Salmanassar van Assyrië rukte tegen Hosea op en onderwierp hem. Voortaan moest Hosea schatting afdragen aan de koning van Assyrië. Na verloop van tijd ontdekte Salmanassar dat Hosea tegen hem samenspande en afgezanten had gestuurd naar koning So van Egypte. Ook verzuimde hij de jaarlijkse schatting af te dragen. Daarom liet de koning van Assyrië Hosea in de boeien slaan en in de gevangenis opsluiten. Hij viel het land binnen, trok op tegen Samaria en belegerde de stad drie jaar lang. In het negende regeringsjaar van Hosea nam de koning van Assyrië Samaria in. Hij voerde de Israëlieten als ballingen mee naar Assyrië. Sommigen wees hij een woonplaats aan in Chalach, anderen aan de rivier de Chabor in Gozan, en weer anderen in de steden van Medië.