Jotam, de zoon van Uzzia, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Sadok. Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER en volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Uzzia. Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.
Het was Jotam die de Bovenpoort van de tempel van de HEER bouwde. Verdere bijzonderheden over Jotam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Het was in die tijd dat de HEER voor het eerst koning Resin van Aram en koning Pekach van Israël op Juda afstuurde. Toen Jotam stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Achaz volgde hem op.