Zeg tegen hen dat ze hem in de gevangenis moeten opsluiten en op water en brood moeten zetten totdat ik behouden ben teruggekeerd.’ Hierop zei Micha:
‘Als u behouden terugkeert, is het niet de HEER die door mijn mond gesproken heeft.’ (Micha was het ook die zei:
‘Luister, volken, allemaal!’)
De koning van Israël trok samen met Josafat, de koning van Juda, ten strijde tegen Ramot in Gilead. Hij zei tegen Josafat:
‘Ik wil niet als koning gekleed de strijd ingaan, maar houdt u uw koninklijke gewaad aan.’ De koning van Israël verkleedde zich dus voordat hij ten strijde trok. De koning van Aram had de bevelhebbers van zijn strijdwagens, tweeëndertig man, het volgende opgedragen:
‘Vecht niet met een willekeurige soldaat, maar alleen met de koning van Israël.’ Toen de bevelhebbers van de strijdwagens Josafat zagen, riepen ze:
‘Maar dat is de koning van Israël!’ Ze gingen op hem af om met hem te vechten, en Josafat schreeuwde om hulp. Maar toen de bevelhebbers van de strijdwagens merkten dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust. Een soldaat spande zijn boog en trof nietsvermoedend de koning van Israël tussen de schubben van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner:
‘Wend de teugel en breng me buiten het strijdgewoel; ik ben zwaargewond.’ Maar de strijd liep zo hoog op dat de koning zich voor de ogen van de Arameeërs in zijn wagen overeind moest houden. Tegen de avond stierf hij; zijn wagen zat onder het bloed. Toen de zon onderging, werd in het kamp het sein tot opbreken gegeven.
De koning was dus gesneuveld. Na terugkomst in Samaria werd hij daar begraven. De strijdwagen werd schoongespoeld bij het waterbekken van de stad, waar de hoeren zich baadden, en de honden likten zijn bloed op zoals de HEER had voorzegd. Verdere bijzonderheden over Achab, over het paleis van ivoor dat hij heeft laten bouwen en over alle steden die hij heeft versterkt, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. Toen Achab bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij opgevolgd door zijn zoon Achazja.