Ela, de zoon van Basa, werd koning van Israël in het zesentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Twee jaar regeerde hij in Tirsa. Tegen hem werd een aanslag beraamd door zijn dienaar Zimri, de bevelhebber van de helft van de wagenmenners. Toen Ela zich een keer aan het bedrinken was in het huis van zijn hofmeester Arsa, in Tirsa, drong Zimri binnen en doodde hem. Het was in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda dat Zimri Ela doodde en in zijn plaats koning werd. Toen hij de macht eenmaal in handen had en goed en wel op de troon zat, liet hij het hele koningshuis van Basa ter dood brengen. Niemand van het mannelijk geslacht bleef in leven, niet één familielid of vriend bleef over om hem te wreken. Zo roeide Zimri de hele familie van Basa uit, zoals de HEER bij monde van de profeet Jehu over Basa had voorzegd, omdat Basa en zijn zoon Ela gezondigd hadden en de Israëlieten ertoe hadden aangezet te zondigen door de HEER, de God van Israël, met hun nietige afgoden te tergen.
Verdere bijzonderheden over Ela zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.