wanneer ze zich in het land van de vijanden die hen gevangen hebben genomen weer met hart en ziel aan U toewijden en tot U bidden in de richting van het land dat U aan hun voorouders hebt gegeven, van de stad die U hebt uitgekozen en van de tempel die ik voor Uw naam heb gebouwd, luister dan vanuit de hemel, Uw woonplaats, naar hun bidden en smeken en verschaf hun recht. Vergeef Uw volk alle zonden en misstappen die het tegen U begaan heeft en wek het mededogen op van degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd.
Zij zijn Uw volk, HEER, mijn God, Uw eigen volk, dat U uit die smeltoven van Egypte hebt weggeleid. Wees opmerkzaam op de smeekbeden van Uw dienaar en van Uw volk Israël en luister naar hen wanneer ze U maar roepen. Uit alle volken op aarde hebt U immers hen uitgekozen om Uw volk te zijn, zoals U bij monde van Uw dienaar Mozes hebt gezegd toen U onze voorouders uit Egypte wegleidde.’
Tijdens dit hele smeekgebed lag Salomo geknield voor het altaar van de HEER, met zijn handen ten hemel geheven. Toen hij zijn gebed tot de HEER beëindigd had, stond hij op en sprak met luide stem zijn zegen uit over de gemeenschap van Israël:
‘Geprezen zij de HEER, die Zijn volk Israël rust heeft gegeven, zoals Hij heeft beloofd. Niet één van de beloften die Hij bij monde van Zijn dienaar Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven. Moge de HEER, onze God, ons bijstaan, zoals Hij onze voorouders heeft bijgestaan. Moge Hij zich om ons blijven bekommeren en ons niet in de steek laten. Moge Hij ervoor zorgen dat wij Hem toegenegen en gehoorzaam blijven en ons houden aan de geboden, voorschriften en rechtsregels die Hij onze voorouders heeft gegeven. Moge mijn smeekgebed dag en nacht bij de HEER, onze God, zijn en moge Hij Zijn dienaar en Zijn volk Israël recht verschaffen, telkens als dat nodig is. Dan zullen alle volken op aarde beseffen dat de HEER God is, Hij alleen. Blijf volkomen toegewijd aan de HEER, onze God, door Zijn voorschriften te volgen en u aan Zijn geboden te houden, zoals u dat nu ook doet.’