En hij beval de soldaten van de lijfwacht die naast hem stonden:
‘Sla toe, dood de priesters van de HEER, want ze hebben David geholpen, en hoewel ze wisten dat hij voortvluchtig was, hebben ze mij niet op de hoogte gesteld.’ Maar de lijfwachten van de koning weigerden hun hand op te heffen tegen de priesters van de HEER. Daarom zei de koning tegen Doëg:
‘Doet u het dan. Sla toe en steek de priesters neer.’ En de Edomiet Doëg sloeg toe en stak de priesters eigenhandig neer. Zo doodde hij die dag vijfentachtig mannen die het linnen priesterhemd droegen. Ook alle inwoners van de priesterstad Nob werden gedood:
alle mannen en vrouwen, alle kinderen en zuigelingen, en ook de levende have:
stieren, ezels en schapen.
Eén zoon van Achimelech, de zoon van Achitub, wist echter te ontkomen en zocht zijn toevlucht bij David. Zijn naam was Abjatar. Toen hij aan David vertelde dat Saul de priesters van de HEER had laten vermoorden, zei David tegen hem:
‘Toen ik die dag in Nob merkte dat de Edomiet Doëg er ook was, was ik er al bang voor dat hij Saul zou inlichten. Ik ben dus de oorzaak van de dood van uw familieleden. Blijf voortaan bij mij en wees niet bang. Wie u naar het leven staat, krijgt met mij te doen. Bij mij bent u veilig.’