David begaf zich naar Nob, naar de priester Achimelech. Deze kwam hem ongerust tegemoet en vroeg:
‘Waarom bent u alleen, waarom is er niemand bij u?’ ‘Orders van de koning,’ antwoordde David. ‘De koning heeft me belast met een opdracht waarvan niemand iets mag weten. Mijn mannen wachten op me op een afgesproken plek. Maar nu terzake:
wat hebt u in voorraad? Geef me vijf broden, of wat u anders in huis hebt.’ ‘Gewoon brood heb ik niet,’ antwoordde de priester. ‘Ik kan u wel gewijd brood geven, maar alleen als uw mannen geen omgang met een vrouw hebben gehad.’ ‘Wij hebben zoals gewoonlijk de verplichting op ons genomen om ons van de omgang met vrouwen te onthouden,’ antwoordde David. ‘Altijd als ik er met mijn mannen op uittrek zijn wij en alles wat we bij ons hebben gewijd, zelfs als het een gewone onderneming betreft. Dus vandaag zijn we zeker gewijd.’ Daarop gaf de priester hem gewijd brood, want hij had geen ander brood dan het toonbrood uit het heiligdom, dat om de zoveel dagen wordt ververst.
Er bevond zich daar op die dag ook een dienaar van Saul, een zekere Doëg uit Edom, de opzichter van Sauls herders. Hij was daar vanwege een of andere verplichting aan de HEER.