De HEER had een bres geslagen in de stammen van Israël, en daarover voelden de Israëlieten zich nu bezwaard. Daarom vroegen de leiders van de volksvergadering:
‘Wat kunnen we doen om de overlevenden van de stam Benjamin vrouwen te bezorgen nu al hun vrouwen zijn gedood? Het grondgebied van Benjamin moet kunnen overgaan op een volgende generatie, want er mag geen enkele stam van Israël verloren gaan. Maar wij kunnen hun onze dochters niet tot vrouw geven, want we hebben onder elkaar een vloek afgeroepen over ieder die een vrouw aan Benjamin geeft.’ Toen dachten ze aan het feest ter ere van de HEER dat elk jaar in Silo werd gevierd (Silo ligt ten noorden van Betel en ten zuiden van Lebona, iets ten oosten van de weg van Betel naar Sichem), en ze raadden de Benjaminieten aan:
‘Ga naar Silo en houd u daar in de wijngaarden verborgen tot u de meisjes uit de stad in reidansen naar buiten ziet komen. Kom dan te voorschijn en roof voor ieder van u een meisje om als vrouw mee te nemen naar uw eigen stamgebied. Wanneer hun vaders of broers zich bij ons komen beklagen, zullen we zeggen:
“Wees zo goed hen aan ons af te staan; niet iedereen heeft in de strijd een vrouw kunnen bemachtigen, en tenslotte hebt u hun uw dochters niet vrijwillig tot vrouw gegeven, dus u treft geen schuld.”’ De Benjaminieten deden wat hun was aangeraden. Elk van hen greep een van de dansende meisjes en nam haar als vrouw mee naar zijn eigen stamgebied. Daar teruggekeerd herbouwden ze de steden en gingen er weer wonen. De volksvergadering van de Israëlieten werd ontbonden. Ieder keerde terug naar zijn eigen grondgebied, elk naar zijn eigen stam en zijn eigen familie.
In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was.