Die dag schonk de HEER de overwinning aan Israël:
de Israëlieten doodden vijfentwintigduizend en honderd bewapende Benjaminieten. De Benjaminieten moesten ondervinden dat de strijd voor hen verloren was. De Israëlieten waren immers zo ver teruggeweken omdat ze rekenden op de mannen die zich bij Gibea verdekt hadden opgesteld. Die hadden ondertussen een verrassingsaanval op de stad uitgevoerd en alle inwoners gedood. Met de hoofdmacht van het leger was afgesproken dat er rook uit de stad zou opstijgen wanneer het zover was. De hoofdmacht van het leger week dus terug, en de Benjaminieten zagen kans om onder de Israëlieten meteen zo’n dertig slachtoffers te maken. Daarom dachten ze al dat ze de slag gewonnen hadden, net als de vorige keren. Maar op dat moment begonnen uit de stad dikke rookwolken op te stijgen. Toen de Benjaminieten omkeken, zagen ze hoe achter hen de hele stad in vlammen opging. Op hetzelfde moment stortte de hoofdmacht van het Israëlitische leger zich op hen. Nu begrepen de Benjaminieten welk onheil hun boven het hoofd hing. In paniek sloegen ze voor de Israëlieten op de vlucht, de kant van de woestijn uit. Maar ze konden de strijd niet ontlopen, want de Israëlieten uit Gibea sneden hun de pas af en sloegen hen neer. Ze sloten de Benjaminieten in en achtervolgden hen; zonder hun rust te gunnen joegen ze hen op tot ver ten oosten van Gibea. Er sneuvelden achttienduizend Benjaminieten, stuk voor stuk moedige krijgslieden. De overigen probeerden te ontkomen in de richting van de woestijn, naar de rotsen van Rimmon. Maar de Israëlieten haalden hen in en doodden nog eens vijfduizend man. Ter hoogte van Gidom versloegen ze er nog tweeduizend. Al met al sneuvelden er die dag vijfentwintigduizend bedreven Benjaminitische soldaten, zonder uitzondering moedige krijgslieden. Slechts zeshonderd Benjaminieten wisten te ontkomen naar de woestijn, waar ze zich vier maanden lang schuilhielden in de rotsholen van Rimmon.