Daarop nam Jotam de vlucht. Hij week uit naar Beër en bleef daar wonen, buiten bereik van zijn broer Abimelech.
Drie jaar had Abimelech het in Israël voor het zeggen. Toen zaaide God onenigheid tussen Abimelech en de burgers van Sichem, zodat de burgers van Sichem hun belofte van trouw aan Abimelech braken. Dat was om de moord op de zeventig zonen van Jerubbaäl te wreken op hun broer Abimelech, die hen had gedood, en op de burgers van Sichem, die hem daarbij hadden geholpen. Om Abimelech te benadelen, lieten de burgers van Sichem een groep mannen zich hoog in de bergen verdekt opstellen; vanuit hun hinderlaag beroofden die iedereen die daar langskwam. Dit kwam Abimelech ter ore.
In diezelfde tijd kwam Gaäl, de zoon van Ebed, met zijn verwanten in Sichem aan, en de burgers van Sichem schonken hem hun vertrouwen. Ze gingen weer naar hun wijngaarden, plukten de druiven en persten die uit. Daarna hielden ze een oogstfeest, en tijdens het feestmaal in de tempel van hun god begonnen ze Abimelech te beschimpen. Gaäl zei:
‘Wie is die Abimelech eigenlijk? Waarom zou een stad als Sichem onderworpen zijn aan de zoon van Jerubbaäl en Zebul, zijn gevolmachtigde? Zouden wij er niet beter aan doen de nakomelingen van Chamor te dienen, de vader van Sichem, in plaats van Abimelech? Als ik het hier voor het zeggen had, zou ik Abimelech afzetten. Ik zou tegen hem zeggen:
“Kom maar op met je leger, hoe groot het ook is!”’ Zebul, de stadscommandant van Sichem, werd woedend bij het horen van deze woorden. Heimelijk stuurde hij boden naar Abimelech om hem te zeggen:
‘Gaäl, de zoon van Ebed, is met zijn verwanten naar Sichem gekomen, en nu stoken zij de stad tegen u op! Kom daarom vannacht nog met uw leger hierheen en stel u verdekt op in het veld. Doe morgen bij zonsopgang een aanval op de stad. Als hij dan met zijn manschappen vanuit de stad tegen u uitrukt, kunt u uw kans grijpen.’ Diezelfde nacht betrok Abimelech met zijn leger vier verdekte stellingen in de buurt van Sichem.