Jozua antwoordde het volk echter:
‘U zult niet in staat zijn de HEER te dienen, want Hij is een heilige God, Hij duldt niemand naast zich, Hij zal u uw overtredingen en zonden niet vergeven. Wanneer u de HEER verlaat en andere goden gaat dienen, zal Hij zich tegen u keren. Dan zal Hij u niet langer weldaden bewijzen, maar u kwaad doen en u vernietigen.’
Maar het volk zei opnieuw:
‘Wees ervan verzekerd dat we de HEER zullen dienen.’
‘In dat geval,’ antwoordde Jozua, ‘bent u zelf de getuigen van uw keuze om Hem, de HEER, te dienen.’ ‘Ja, dat zijn wij,’ bevestigde het volk, waarop Jozua zei:
‘Doe dan die vreemde goden weg en richt u volledig op de HEER, de God van Israël.’ En het volk beloofde:
‘We zullen de HEER, onze God, dienen en gehoorzamen.’
Zo legde Jozua het volk die dag in Sichem deze verplichting op en hij gaf het wetten en regels, die hij in het wetboek van God opschreef. Ook richtte hij een grote steen op onder de terebint bij het heiligdom van de HEER. ‘Deze steen,’ zei hij tegen het volk, ‘is getuige, want hij heeft alles gehoord wat de HEER tegen ons heeft gezegd. Hij is dus getuige opdat u uw God niet afvallig wordt.’ Daarna liet Jozua het volk vertrekken, iedereen ging naar zijn eigen grondgebied.