Jozua riep alle stammen van Israël bijeen in Sichem. Nadat hij de oudsten, stamhoofden, rechters en griffiers zich ten overstaan van God had laten opstellen, sprak hij tot het volk:
‘Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Jullie voorouders woonden lang geleden ten oosten van de Eufraat. Het waren Terach en zijn zonen Abraham en Nachor. Ze dienden andere goden. Maar Ik heb jullie stamvader Abraham daar weggehaald en hem door heel Kanaän laten trekken. Ik schonk hem een groot aantal nakomelingen. Ik gaf hem Isaak als zoon en Isaak gaf Ik Jakob en Esau. Esau kreeg van Mij het Seïrgebergte in bezit, maar Jakob en zijn zonen trokken naar Egypte. Ik stuurde Mozes en Aäron, teisterde Egypte, jullie weten hoe, en leidde jullie het land uit. Ik heb jullie voorouders uit Egypte bevrijd. Ze kwamen bij de Rietzee, terwijl de Egyptenaren hen achtervolgden met strijdwagens en ruiters. Toen riepen ze Mij, de HEER, om hulp, en Ik scheidde hen van de Egyptenaren door een zware duisternis en liet de Egyptenaren door de zee verzwelgen. Jullie hebben met eigen ogen gezien wat Ik met hen heb gedaan. Vervolgens bleven jullie jarenlang in de woestijn, tot Ik jullie naar het land van de Amorieten bracht, die ten oosten van de Jordaan woonden. Ze namen de wapens tegen jullie op, maar Ik leverde hen aan jullie uit en vernietigde hen, en jullie namen hun land in bezit. Daarna verscheen koning Balak van Moab, de zoon van Sippor, om de strijd tegen jullie aan te binden. Hij liet Bileam, de zoon van Beor, komen; die moest jullie vervloeken, maar Ik schonk hem geen gehoor. Ik beschermde jullie tegen hem; meer nog, hij zegende jullie zelfs. Vervolgens trokken jullie de Jordaan over en kwamen jullie bij Jericho. De inwoners van Jericho verdedigden zich tegen jullie, net als de Amorieten, Perizzieten, Kanaänieten, Hethieten, Girgasieten, Chiwwieten en Jebusieten, maar Ik leverde ze allemaal aan jullie uit. Ik stuurde een zwerm horzels voor jullie uit die ze op de vlucht joeg, zoals eerder de twee koningen van de Amorieten op de vlucht werden gejaagd. Jullie zwaarden en bogen hoefden er niet aan te pas te komen.