De hele volksvergadering van Israël kwam bijeen in Silo. Daar werd ook de ontmoetingstent opgezet. Het land was al veroverd, maar er waren zeven stammen overgebleven die hun grondgebied nog niet hadden verdeeld. Jozua zei tegen de Israëlieten:
‘Hoe lang moet die besluiteloosheid nog duren? Wanneer neemt u nu eindelijk het land in bezit dat de HEER, de God van uw voorouders, u geschonken heeft? Wijs per stam drie mannen aan. Die zal ik dan naar dat gebied sturen om het te verkennen en te beschrijven, zodat het kan worden verdeeld. Wanneer ze bij me teruggekomen zijn, moeten ze het in zeven gebieden verdelen. Het gebied van Juda in het zuiden moet echter blijven zoals het is, evenals dat van de nakomelingen van Jozef ten noorden daarvan. Daarna moet u een beschrijving van die zeven gebieden maken en die aan mij geven. Ik zal dan hier in Silo ten overstaan van de HEER, onze God, het lot voor u werpen. Maar de Levieten zullen niet zoals u delen in het land; hun is het toebedeeld priesters van de HEER te zijn. Gad, Ruben en de eerste helft van Manasse hebben al eerder het grondgebied ontvangen dat Mozes, de dienaar van de HEER, hun ten oosten van de Jordaan heeft toegewezen.’ Jozua herhaalde deze opdracht tegen de mannen die het gebied gingen verkennen. Toen zij zich gereedmaakten om te vertrekken, zei hij tegen hen:
‘Verken het gebied, beschrijf het en kom bij mij terug. Dan zal ik hier in Silo ten overstaan van de HEER het lot voor u werpen.’ De mannen verkenden toen het gebied, maakten een lijst van de steden, verdeelden het gebied in zeven stukken en gingen terug naar het kamp in Silo, naar Jozua. Deze wierp daar ten overstaan van de HEER het lot en verdeelde het land onder de Israëlieten volgens de indeling in stammen.