Dit is de zegen die Mozes, de godsman, uitsprak over de stammen van Israël, voor hij stierf. Hij zei:
‘De HEER verscheen vanaf de Sinai, Zijn licht bescheen hen van de Seïr, met luister kwam Hij van de bergen van Paran. Talloze engelen vergezelden Hem, bliksem flitste uit Zijn rechterhand. Hij kreeg Israëls stammen lief, Hij hield al de Zijnen in Zijn hand. Ze waren gezeten aan Zijn voeten en ontvingen Zijn onderwijzing. Mozes gaf ons zijn onderricht als een kostbaar bezit voor Jakobs volk. Zo werd de HEER Koning van Jesurun, terwijl de oudsten van het volk bijeen waren en de stammen van Israël zich verzameld hadden.
Ruben, hij moge leven, en niet sterven, hoe gering zijn aantal ook is.’
Dit zei hij over Juda:
‘O HEER, hoor Juda’s hulpgeroep, laat zijn strijders behouden huiswaarts keren, want ze voeren een eenzame strijd. Sta hun ter zijde tegen hun vijanden.’
Over Levi zei hij:
‘HEER, U vertrouwt Uw orakelstenen toe aan Levi, Uw vertrouweling. U stelde hem op de proef bij Massa, daagde hem uit bij het water van Meriba. Hij had geen mededogen met zijn vader en moeder, zijn eigen broers ontzag hij niet, zijn kinderen waren als vreemden voor hem. Want de Levieten hielden zich aan wat U gebood, het verbond dat U sloot bleven ze trouw. Laat hen Uw regels onderwijzen aan Jakob, Uw voorschriften doorgeven aan Israël. Laat hun geurige gave U behagen, laat hen brandoffers brengen op Uw altaar. HEER, zegen hen met voorspoed en zie welwillend op hun verrichtingen neer. Maar breek hun tegenstanders de heup, verlam hun vijanden voor altijd.’
Over Benjamin zei hij:
‘De HEER laat Zijn lieveling bij zich schuilen. Zijn kind omarmt Hem van vroeg tot laat, het nestelt zich veilig op Zijn rug.’
Over Jozef zei hij:
‘Moge de HEER zijn land rijk zegenen met de gaven van hemelwater, met dauw, en met de oervloed die onderaards woont; met al wat de Zon laat groeien, met de zegening van de jaargetijden; met de weelde van oeroude bergen, met de gaven van eeuwige heuvels; met al wat de aarde te bieden heeft. Moge de gunst van Hem die in de doornstruik was rusten op Jozef, de uitverkorene onder zijn broers.