De HEER zei tegen Mozes:
‘Strek je arm uit naar de hemel, dan komt er duisternis over Egypte, een duisternis zo dicht dat ze tastbaar is.’ Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel, en toen was heel Egypte in diepe duisternis gehuld, drie dagen lang. Drie dagen lang konden de mensen elkaar niet zien en kon niemand een stap verzetten. Maar waar de Israëlieten woonden was het licht.
Toen ontbood de farao Mozes en zei:
‘Ga de HEER dan maar vereren. Jullie kinderen mogen mee, maar jullie schapen, geiten en runderen moeten jullie hier laten.’ Mozes antwoordde:
‘Zelfs al zou u ons offerdieren ter beschikking stellen, dan nog moet ons eigen vee mee – geen enkel dier mag er achterblijven – want we moeten de HEER, onze God, een offer brengen van dieren uit onze eigen kudden, en pas als we op de plaats van bestemming zijn, weten we waarmee we Hem moeten vereren.’ Maar de HEER zorgde ervoor dat de farao hardnekkig bleef weigeren hen te laten gaan. ‘Uit mijn ogen!’ beval hij. ‘En waag het niet u nog eens te laten zien. Als u hier nog eens verschijnt, wordt dat uw dood.’ ‘Zoals u wilt,’ antwoordde Mozes, ‘ik zal u niet nog eens onder ogen komen.’