Ik dank God dat hij Titus net zo enthousiast over u heeft gemaakt als ik ben. Toen ik hem vroeg opnieuw naar u toe te gaan, bleek dat hij, geestdriftig, daartoe zelf al had besloten. Wij sturen een broeder met hem mee die om zijn werk voor het evangelie door alle gemeenten geprezen wordt. Bovendien is hij door de gemeenten in Macedonië gekozen om met ons mee op reis te gaan en ons te helpen bij dit goede werk, dat wij verrichten ter ere van de Heer en om onze goede bedoelingen te tonen. We willen vermijden dat ons beheer van deze rijke gaven onder verdenking komt te staan, want we proberen niet alleen tegenover de Heer het goede te doen, maar ook tegenover mensen. Verder sturen we een broeder mee wiens inzet we al bij veel gelegenheden hebben leren kennen, maar die zich deze keer door zijn grote vertrouwen in u nog meer wil inspannen. Wat Titus betreft:
hij is mijn metgezel en werkt met ons mee ten dienste van u. Wat de twee andere broeders betreft:
ze zijn de vertegenwoordigers van de gemeenten in Macedonië en strekken Christus tot eer. Bewijs hun, en daarmee de gemeenten, dat u hen liefhebt en laat zien dat wij terecht zo trots op u zijn.