De Israëlieten kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem: ‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. Ook vroeger al, toen Saul nog koning was, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER, uw God, heeft u beloofd: “Jij zult Mijn volk, Israël, weiden; jij zult vorst over Mijn volk Israël zijn.”’ De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël, zoals de HEER bij monde van Samuël had voorzegd.
Lees meer ...1 Kronieken 11:10-22 Davids helden 1
Hieronder volgen de belangrijkste helden van David. Zij, en trouwens heel Israël, maakten zich sterk voor zijn aanspraken op de troon en riepen hem tot koning uit, zoals de HEER met betrekking tot Israël had gezegd, en ze bleven hem ook daarna steunen. Dit is de lijst van Davids helden: Jasobam uit Chachmon was de belangrijkste van het beroemde drietal. Hij doorboorde met zijn speer driehonderd mannen in één gevecht. De tweede van de drie helden was Elazar, een zoon van Dodo uit Achoach. Hij was met David in Pas-Dammim toen de Filistijnen hun troepen daar voor de strijd hadden samengetrokken bij een akker met gerst. Het leger van Israël was op de vlucht geslagen, maar zij stelden zich op de akker op en wisten die te behouden;
Lees meer ...1 Kronieken 11:23-47 Davids helden 2
Ook versloeg hij eens een Egyptenaar, een reus van wel vijf el lang. De Egyptenaar was gewapend met een speer zo dik als de boom van een weefgetouw, maar Benaja ging op hem af met een stok, sloeg hem de speer uit handen en doodde hem ermee. Zulke heldendaden verrichtte Benaja, de zoon van Jojada, en zo maakte hij naam bij het beroemde drietal. Hij was een van de aanzienlijksten van de dertig helden, maar met het beroemde drietal kon hij zich niet meten. David benoemde hem tot commandant van zijn lijfwacht. Tot de helden van het leger behoorden verder: Asaël, een broer van Joab; Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem;
Lees meer ...1 Kronieken 12:1-18 Davids aanhangers 1
Hier volgen degenen die zich in Siklag bij David aansloten toen hij zich voor Saul, de zoon van Kis, moest schuilhouden. Onder deze vechtlustige medestrijders waren ook stamgenoten van Saul uit Benjamin. Zij waren uitgerust met pijlen en bogen en met slingers, die ze zowel met de rechter- als met de linkerhand konden hanteren. Hun aanvoerder was Achiëzer, de zoon van Semaä uit Gibea. Verder diens broer Joas; Jeziël en Pelet, de zonen van Azmawet; Beracha en Jehu uit Anatot; Jismaja uit Gibeon, een van de dertig helden en tevens hun aanvoerder; Jirmeja, Jachaziël, Jochanan en Jozabad uit Gedera; Eluzai, Jerimot, Bealja, Semarja en Sefatja uit Charuf;
Lees meer ...1 Kronieken 12:19-23 Davids aanhangers 2
Toen nam een geest bezit van Amasai, de aanvoerder van de dertig helden, en hij zei: ‘Voor u zijn wij gekomen, David! Wij steunen de zoon van Isaï! Vrede zij met u, en met hen die u steunen, want uw God steunt u.’ Daarop nam David hen in zijn bende op en benoemde hij hen tot bevelhebbers. Uit de stam Manasse liepen mensen naar David over toen hij met de Filistijnen tegen Saul ten strijde trok.
Lees meer ...1 Kronieken 12:24-41 Davids aanhangers 3
Dit zijn de aantallen van de bewapende krijgers die zich in Hebron bij David voegden om Sauls koningschap op hem over te dragen, zoals de HEER had beschikt: Judeeërs, uitgerust met grote schilden en lansen: 6800 gewapende mannen; uit de stam Simeon: 7100 dappere krijgslieden; van de Levieten: 4600 man, onder wie Jojada, de leider van de nakomelingen van Aäron, met 3700 man, en Sadok, een jonge krijgsman, met 22 legeraanvoerders uit de familie van zijn vader; uit de stam Benjamin, de verwanten van Saul: 3000 man (tot dan toe was de meerderheid van Benjamin het huis van Saul trouw gebleven); uit de stam Efraïm: 20.800 dappere krijgslieden, die bij hun families in hoog aanzien stonden;
Lees meer ...1 Kronieken 13:1-14 De ark opgehaald uit Kirjat-Jearim
Nadat David met al zijn legeraanvoerders had beraadslaagd, met de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, zei hij tegen de gemeenschap van Israël: ‘Als u het ermee eens bent, en als de HEER, onze God, ons vrij baan geeft, laten we dan boden sturen naar onze verwanten die in de verschillende gebieden van Israël zijn achtergebleven, ook naar de priesters en de Levieten in hun steden met de omliggende weidegronden, en hun vragen zich bij ons te voegen. Ik stel voor dat wij de ark van onze God, waar we ons in de tijd van Saul niet om hebben bekommerd, hierheen halen.’ De hele vergadering stemde ermee in, want het volk achtte het juist.
Lees meer ...1 Kronieken 14:1-7 David vestigt zich in Jeruzalem
Koning Churam van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en metselaars en timmerlieden voor de bouw van een paleis. David besefte dat de HEER hem had aangesteld als vorst over Israël, want Hij had hem ten behoeve van Israël, Zijn volk, tot een machtig koning gemaakt.
Lees meer ...1 Kronieken 14:8-17 Twee aanvallen van de Filistijnen afgeslagen
Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning van heel Israël was gezalfd, rukten ze met al hun troepen uit omdat ze hem wilden overmeesteren. Zodra David dit vernam, trok hij hun tegemoet. De hele vallei van Refaïm stond al vol Filistijnen. David wendde zich tot God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U ze aan mij uitleveren?’ De HEER antwoordde: ‘Ga op hen af! Ik zal de Filistijnen aan je uitleveren.’ Ze trokken op naar Baäl-Perasim.
Lees meer ...1 Kronieken 15:1-17 De ark feestelijk ingehaald in Jeruzalem 1
David liet voor zichzelf een paleis bouwen in de Davidsburcht en maakte voor de ark van God een plaats gereed door er een tent voor te laten oprichten. Daarna verklaarde hij dat alleen de Levieten de ark van God mochten dragen, want hen had de HEER aangewezen om Zijn ark te dragen en Hem voor altijd te dienen. Vervolgens liet hij heel Israël in Jeruzalem bijeenkomen om de ark van de HEER over te brengen naar de plaats die hij in gereedheid had gebracht. Hij riep de nakomelingen van Aäron en de Levieten bijeen: uit de familie van Kehat: honderdtwintig man onder leiding van Uriël; uit de familie van Merari: tweehonderdtwintig man onder leiding van Asaja;
Lees meer ...