Dit beviel mij in het geheel niet, en daarom gooide ik alle huisraad van Tobia naar buiten, het vertrek uit. Ik beval de vertrekken te reinigen en bracht vervolgens het tempelgerei weer terug, en ook de graanoffers en de wierook. Ook kwam ik te weten dat de Levieten hun aandeel niet kregen, en dat zij en de dienstdoende zangers daarom wegliepen, terug naar hun akkers. Ik maakte de bestuurders verwijten en vroeg hun:
‘Waarom wordt de tempel verwaarloosd?’ Ik liet de Levieten bijeenkomen en hun plaats weer innemen, en alle Judeeërs brachten hun tienden van graan, wijn en olie naar de voorraadkamers. Ik belastte de priester Selemja, de schrijver Sadok en de Leviet Pedaja met het toezicht op de voorraadkamers, met Chanan, de zoon van Zakkur, de zoon van Mattanja, als hun helper, want deze mannen werden betrouwbaar geacht. Het was hun taak alles onder hun ambtgenoten te verdelen. Mijn God, denk aan alles wat ik heb gedaan; laten de goede daden die ik heb verricht voor de tempel van mijn God en voor de eredienst, niet worden uitgewist.