Op die dag werden er mannen aangesteld tot opzichters van de voorraadkamers waarin de opbrengst van de eerste oogst en de tienden bijeengebracht werden, namelijk het deel dat volgens de wet aan de priesters en de Levieten toekwam, al naar gelang de opbrengst van de rond de steden gelegen akkers. Juda schepte namelijk vreugde in de priesters en de Levieten die dienst deden. Ze voldeden trouw aan hun verplichtingen tegenover hun God en hielden zich aan de reinheidsvoorschriften. Dat deden ook de zangers en de poortwachters, overeenkomstig de voorschriften van David en zijn zoon Salomo – in de tijd van David en Asaf, lang geleden, ligt immers de oorsprong van de dienst van de zangers die de lofzangen aanheffen en God prijzen. In de tijd van Zerubbabel en Nehemia gaven de Israëlieten aan de zangers en de poortwachters wat zij dagelijks nodig hadden, en ze schonken heilige gaven aan de Levieten, waarin ook de nakomelingen van Aäron deelden.