Page 2 of 3
1 2 3

Ezra 7:21-28 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 3

Bovendien bepaal ik, koning Artaxerxes, dat alle schatmeesters in de provincie Trans-Eufraat onverwijld alles moeten verstrekken waar Ezra, groot kenner van de wet van de God van de hemel, om zal vragen, tot een bedrag van honderd talent zilver en een hoeveelheid van honderd kor tarwe, honderd bat wijn en honderd bat olie, en zout in onbeperkte hoeveelheden. Alle voorschriften van de God van de hemel die zijn tempel betreffen moeten nauwgezet worden uitgevoerd, opdat Zijn toorn het rijk van de koning en zijn zonen niet zal treffen.

0Shares
Lees meer ...

Ezra 8:1-14 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 4

Dit is, met vermelding van hun geslachtsregisters, de lijst van de hoofden van de families die met mij uit Babylonië vertrokken tijdens de regering van koning Artaxerxes. De familie van Pinechas met Gersom, de familie van Itamar met Daniël, de familie van David met Chattus, de familie van Sechanja, de familie van Paros met Zecharja, alsmede honderdvijftig personen van het mannelijk geslacht die met hem in de registers waren ingeschreven. De familie van Pachat-Moab met Eljoënai, de zoon van Zerachja, alsmede tweehonderd personen van het mannelijk geslacht.

0Shares
Lees meer ...

Ezra 8:15-25 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 5

Ik bracht hen bijeen bij het kanaal dat naar Ahawa loopt, en daar sloegen wij voor drie dagen ons kamp op. Ik stelde vast dat er zich onder het volk en de priesters geen Levieten bevonden, en ontbood daarom de leiders Eliëzer, Ariël, Semaja, Elnatan, Jarib, Elnatan, Natan, Zecharja en Mesullam en de wijze mannen Jojarib en Elnatan, en beval hen naar Iddo te gaan, de hoofdman van de heilige plaats Kasifja. Ik zei hen dat ze Iddo, zijn broeders en de tempelknechten van Kasifja moesten verzoeken ons dienaren voor de tempel van onze God te sturen. Omdat God ons bescherming bood, stuurden zij ons Serebja, een verstandig man uit de familie van Machli, een nakomeling van Levi, de zoon van Israël,

0Shares
Lees meer ...

Ezra 8:26-36 Ezra vertrekt naar Jeruzalem 6

Zo woog ik zeshonderdvijftig talent zilver af en stelde hun die ter hand. Voorts honderd zilveren voorwerpen ter waarde van twee talenten, honderd talent goud en twintig gouden schalen ter waarde van duizend darieken. Ten slotte twee vaten van prachtig glanzend brons, kostbaar als goud. Ik zei tegen de mannen: ‘U bent aan de HEER gewijd en deze voorwerpen zijn heilig. Het zilver en het goud zijn een vrijwillige gave voor de HEER, de God van uw voorouders. Bewaak dit alles zorgvuldig totdat u het in de voorraadkamers van de tempel van de HEER in Jeruzalem hebt afgewogen, in het bijzijn van de hoofden van de priesters en de Levieten, en van de familiehoofden van Israël.’

0Shares
Lees meer ...

Ezra 9:1-9 De schuld van het volk 1

Toen deze zaken afgehandeld waren, kwamen de leiders naar mij toe en zeiden: ‘Het volk van Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afzijdig gehouden van de bevolking van het land en ook niet van de gruwelijke gebruiken van de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Jebusieten, Ammonieten, Moabieten, Egyptenaren en Amorieten. Ze hebben namelijk meisjes van die volken tot vrouw genomen, voor zichzelf en voor hun zonen, en zo hebben zij, het heilige zaad, zich vermengd met de bevolking van het land. De leiders en bestuurders gingen in deze ontrouw voorop.’ Zodra ik dit hoorde, scheurde ik mijn kleren en mijn mantel. Ik trok het haar uit mijn hoofd en mijn baard, en ging zitten, verbijsterd.

0Shares
Lees meer ...

Ezra 9:10-15 De schuld van het volk 2

En wat, onze God, was daarop ons antwoord? Veronachtzaamd hebben wij Uw geboden, die U ons gegeven hebt bij monde van Uw dienaren de profeten, die zeiden: “Het land dat jullie binnengaan en in bezit nemen is een verontreinigd land, bezoedeld door de bevolking van het land met haar gruwelijke gebruiken. Zij hebben het met hun onreinheid gevuld, van het ene einde tot het andere. Geef daarom jullie dochters niet aan hun zonen, en neem hun dochters niet voor jullie zonen tot vrouw.

0Shares
Lees meer ...

Ezra 10:1-9 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 1

En terwijl Ezra bad en schuld beleed, en zich wenend neerwierp voor Gods tempel, kwam er een zeer grote menigte Israëlitische mannen en vrouwen en kinderen om hem heen staan. Zij huilden bitter. Toen nam Sechanja, de zoon van Jechiël, een van de zonen van Elam, het woord. Hij zei tegen Ezra: ‘Wij zijn onze God ontrouw geweest, wij zijn getrouwd met uitheemse vrouwen, afkomstig uit de bevolking van het land. En toch, ondanks dat, is er hoop voor Israël. Laat ons daarom ten overstaan van onze God de verplichting aangaan dat wij al die vrouwen en alle kinderen die zij hebben gebaard wegsturen, zoals u, heer, ons dat aanraadt,

0Shares
Lees meer ...

Ezra 10:10-19 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 2

Ezra, de priester, stond op en zei: ‘U bent ontrouw geweest, u bent met uitheemse vrouwen getrouwd en daardoor hebt u de schuld van Israël vergroot. Leg daarom een bekentenis af voor de HEER, de God van uw voorouders, en doe wat Hij van u vraagt: houd u afzijdig van de bevolking van het land en van uitheemse vrouwen.’ De hele gemeenschap antwoordde luid: ‘We zullen doen wat u ons gezegd hebt. Maar wij, het volk, wij zijn met velen, en het is regentijd. We kunnen niet lang buiten blijven staan; in één of twee dagen hebben we deze zaak niet afgehandeld, want we hebben op grote schaal fouten begaan.

0Shares
Lees meer ...

Ezra 10:20-44 Uitheemse vrouwen met hun kinderen weggestuurd 3

Uit de familie van Immer: Chanani en Zebadja. Uit de familie van Charim: Maäseja, Elia, Semaja, Jechiël en Uzzia. Uit de familie van Paschur: Eljoënai, Maäseja, Jismaël, Netanel, Jozabad en Elasa. Van de Levieten: Jozabad, Simi, Kelaja (beter bekend als Kelita), Petachja, Jehuda en Eliëzer. Van de tempelzangers: Eljasib. Van de poortwachters: Sallum, Telem en Uri. Van het volk: Uit de familie van Paros: Ramja, Jizzia, Malkia, Miamin, Elazar, Malkia en Benaja.

0Shares
Lees meer ...

Nehemia 1:1-11

Verslag van Nehemia, de zoon van Chachalja. In de maand kislew van het twintigste jaar, toen ik mij in de burcht van Susa bevond, kwam een van mijn broers, Chanani, met een aantal mannen vanuit Juda naar me toe. Ik vroeg hun hoe het de Joden verging die waren overgebleven en de ballingschap hadden overleefd, en informeerde naar de toestand in Jeruzalem. Ze vertelden me dit: ‘Het gaat heel slecht met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en die nu in de provincie Juda wonen. Ze zijn er het mikpunt van spot, want de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’ Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten.

0Shares
Lees meer ...
Page 2 of 3
1 2 3