Koning Churam van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en metselaars en timmerlieden voor de bouw van een paleis. David besefte dat de HEER hem had aangesteld als vorst over Israël, want Hij had hem ten behoeve van Israël, Zijn volk, tot een machtig koning gemaakt.
In Jeruzalem nam David nog meer vrouwen en verwekte hij nog meer zonen en dochters. Dit zijn de namen van de zonen die hij in Jeruzalem kreeg:
Sammua, Sobab, Natan en Salomo, Jibchar, Elisua en Elpelet, Noga, Nefeg en Jafia, en Elisama, Beëljada en Elifelet.