Andere Levieten waren verantwoordelijk voor de voorwerpen die nodig waren bij de eredienst en die voor en na gebruik werden geteld, of voor de andere gewijde voorwerpen en benodigdheden, de tarwebloem, de wijn, de olijfolie, de wierook en het reukwerk. Het samenstellen van de welriekende mengsels was echter voorbehouden aan de leden van bepaalde priesterfamilies. De Leviet Mattitja, de oudste zoon van Sallum uit de familie van Korach, was ambtshalve belast met het toezicht op de bakkerij. Weer andere Levieten, uit de familie van Kehat, moesten voor het toonbrood zorgen en het elke sabbat vervangen. De zangers, Levitische familiehoofden, waren vrijgesteld van het werk in de voorraadkamers, omdat zij dag en nacht beschikbaar moesten zijn voor de eredienst.
Bovengenoemde Levieten staan in de geslachtslijsten als familiehoofden. Ze woonden met hun families in Jeruzalem.