Zonen van Levi:
Gerson, Kehat en Merari. De zonen van Gerson heetten Libni en Simi. Zonen van Kehat:
Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. Zonen van Merari:
Machli en Musi.
Dit zijn de Levitische families, geordend naar hun stamvaders:
Gerson had een zoon, Libni. Libni was de vader van Jachat, die de vader was van Zimma, de vader van Joach, de vader van Iddo, de vader van Zerach, de vader van Jeaterai.
Nakomelingen van Kehat:
Kehat was de vader van Amminadab, die de vader was van Korach, de vader van Assir, de vader van Elkana, de vader van Ebjasaf, de vader van Assir, de vader van Tachat, de vader van Uriël, de vader van Uzzia, de vader van Saül. Zonen van Elkana:
Amasai, Achimot en Elkana. Nakomelingen van Elkana:
Elkana was de vader van Sofai, die de vader was van Nachat, de vader van Eliab, de vader van Jerocham, de vader van Elkana. Zonen van Samuël:
Wasni, de oudste, en Abia.
Nakomelingen van Merari:
Merari was de vader van Machli, die de vader was van Libni, de vader van Simi, de vader van Uzza, de vader van Sima, de vader van Chaggia, de vader van Asaja.
Hier volgen degenen die David aanstelde voor de lofzang bij het heiligdom van de HEER nadat de ark daar was ondergebracht. Totdat Salomo in Jeruzalem voor de HEER een tempel bouwde, verrichtten zij hun dienst voor de tabernakel van de HEER, de ontmoetingstent. Zij traden daar altijd in dezelfde opstelling aan. Dit zijn degenen die dit ambt van vader op zoon vervulden:
Heman, de voorzanger, uit de familie van Kehat – hij was een zoon van Joël, die de zoon was van Samuël, de zoon van Elkana, de zoon van Jerocham, de zoon van Eliël, de zoon van Toach, de zoon van Suf, de zoon van Elkana, de zoon van Machat, de zoon van Amasai, de zoon van Elkana, de zoon van Joël, de zoon van Azarja, de zoon van Sefanja, de zoon van Tachat, de zoon van Assir, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach, de zoon van Jishar, de zoon van Kehat, de zoon van Levi, de zoon van Israël.