De Israëlieten kwamen bij David in Hebron en zeiden tegen hem:
‘Hier zijn we, uw eigen vlees en bloed. Ook vroeger al, toen Saul nog koning was, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. De HEER, uw God, heeft u beloofd:
“Jij zult Mijn volk, Israël, weiden; jij zult vorst over Mijn volk Israël zijn.”’ De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot David ten overstaan van de HEER een verdrag met hen, en zij zalfden hem tot koning van Israël, zoals de HEER bij monde van Samuël had voorzegd.
David en het leger van Israël trokken op naar Jeruzalem, het toenmalige Jebus, waar de Jebusieten woonden. De Jebusieten zeiden tegen David:
‘U komt er niet in!’ Toch veroverde David de bergvesting van Sion, de huidige Davidsburcht. Hij had aangekondigd:
‘Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, benoem ik tot opperbevelhebber.’ Joab, de zoon van Seruja, opende de aanval en werd tot opperbevelhebber benoemd. David ging in de bergvesting wonen, die daarom de Davidsburcht wordt genoemd. David breidde de stad rondom uit, vanaf het Millobolwerk naar buiten, en Joab herstelde de oude stad. In de loop der tijd werd David steeds machtiger, want de HEER van de hemelse machten stond hem ter zijde.