Het Chaldese leger, dat onder zijn bevel stond, haalde de stadsmuren van Jeruzalem neer. De mensen die nog in de stad over waren, werden door commandant Nebuzaradan als ballingen weggevoerd, evenals degenen die naar de koning van Babylonië waren overgelopen, kortom, iedereen die nog over was. Slechts de allerarmsten liet hij achter om voor de wijngaarden en akkers te zorgen.
De bronzen zuilen bij de tempel van de HEER, de verrijdbare onderstellen van de spoelbekkens en het grote bronzen bekken, de Zee, werden door de Chaldeeën uit elkaar gehaald; het brons namen ze mee naar Babel. Ook de vuurbekkens, vuurscheppen, messen, kommen en het andere koperen tempelgerei namen ze mee. Verder nam commandant Nebuzaradan alles mee wat maar van goud of zilver was, zoals de vuurbakken en de offerschalen. De twee zuilen, de Zee, waarvan er maar één was, en de verrijdbare onderstellen die Salomo voor de tempel van de HEER had laten maken, bevatten samen een niet te wegen massa brons. De zuilen waren elk achttien el hoog en bekroond met een bronzen kapiteel van drie el. Daar omheen zat een koperen vlechtwerk, versierd met granaatappels.