Daarom sprak de HEER bij monde van Zijn dienaren, de profeten:
‘Koning Manasse van Juda heeft zich ingelaten met verfoeilijke praktijken, erger nog dan die van de Amorieten die hier vroeger woonden, en hij heeft daarbij ook de Judeeërs met zijn afgoden tot zonde aangezet. Daarom – zegt de HEER, de God van Israël:
Ik zal over Jeruzalem en Juda onheil brengen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten. Ik zal over Jeruzalem het meetlint van Samaria leggen en het schietlood van het koningshuis van Achab. Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals je een gebruikte schaal schoonveegt en daarna ondersteboven wegzet. Wie er van Mijn volk nog overblijven zal Ik aan hun lot overlaten. Ik zal ze aan hun vijanden uitleveren, zodat hun vijanden ze kunnen plunderen en beroven. Dit alles zal Ik doen omdat zij hebben gedaan wat slecht is in Mijn ogen en me hebben getergd vanaf de dag dat ze uit Egypte vertrokken tot nu toe.’
Behalve dat Manasse zondigde door de Judeeërs tot zonde aan te zetten, zodat ze deden wat slecht is in de ogen van de HEER, vergoot hij ook onschuldig bloed, zo veel dat Jeruzalem ervan overvloeide. Verdere bijzonderheden over Manasse en zijn zondige praktijken zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de tuin van zijn paleis, de tuin van Uzza. Zijn zoon Amon volgde hem op.