In die tijd stuurde koning Berodach-Baladan van Babylonië, de zoon van Baladan, die had vernomen dat Hizkia ziek was, gezanten met brieven en een geschenk naar hem toe. Hizkia nam hun boodschap in ontvangst en liet hun al zijn schatkamers zien:
het zilver, het goud, het reukwerk, de kostbare oliën, en ook zijn arsenaal en alles wat zich in zijn magazijnen bevond. Er was niets in zijn paleis of in zijn rijk dat Hizkia hun niet liet zien. De profeet Jesaja ging naar koning Hizkia toe en vroeg hem:
‘Wat hebben deze mannen tegen u gezegd? Waar kwamen ze vandaan?’ ‘Uit een ver land,’ antwoordde Hizkia, ‘uit Babylonië.’ ‘Wat hebben ze in uw paleis te zien gekregen?’ vroeg Jesaja, en Hizkia antwoordde:
‘Ze hebben alles gezien wat zich in mijn paleis bevindt. Er is niets in mijn magazijnen dat ik hun niet heb laten zien.’ Hierop zei Jesaja tegen Hizkia:
‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. Het duurt niet lang meer, of alles wat zich in uw paleis bevindt, alles wat uw voorouders tot nu toe hebben vergaard, zal naar Babel worden weggesleept. Er blijft niets van over – zegt de HEER. Ook een aantal van uw zonen, het nageslacht dat u hebt verwekt, zal worden weggevoerd om dienst te doen in het paleis van de koning van Babylonië.’ Hizkia antwoordde:
‘Het is goed, wat u namens de HEER tegen mij hebt gezegd.’ Want hij dacht bij zichzelf:
Dat betekent dat er zolang ik leef, rust en vrede zal heersen.
Verdere bijzonderheden over Hizkia, over de vele overwinningen die hij behaalde en over het waterreservoir dat hij heeft laten aanleggen en de tunnel waardoor het water naar de stad wordt geleid, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde zijn zoon Manasse hem op.