Zecharja, de zoon van Jerobeam, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda. Zes maanden regeerde hij in Samaria. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER:
net zomin als zijn voorvaders brak hij met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.
Tegen Zecharja werd een samenzwering beraamd door Sallum, de zoon van Jabes. Deze liet hem publiekelijk ter dood brengen en werd in zijn plaats koning. Verdere bijzonderheden over Zecharja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. De HEER had aan Jehu voorzegd dat zijn nakomelingen tot in de vierde generatie op de troon van Israël zouden zitten, en zo is het ook gebeurd.